„Door genade mag ik weten een kind van God te zijn”, zei ze. „Maar soms ben ik bang een ‘toe-dan-maar’ kind te zijn. Dat Hij niet echt blij met mij is, als ik later voor Hem sta, maar dat ik erbij mag, omdat… Ja, waarom eigenlijk? Het voelt als ”vooruit dan maar, anders is het zielig voor je.””

Ze vervolgde: „Ik weet wel dat het niet klopt, dat de Heere zo niet is, en ik leef dankzij het verzoenende werk van Christus. Maar het voelt dan net als vroeger. Toen werd ik alleen gevraagd op een kinderfeestje omdat het anders zo sneu was dat ik nooit een uitnodiging kreeg. Ik mocht wel meedoen bij een spel, maar werd altijd als laatste gekozen in een team.”

„Ik durf niet meer te bidden”, zuchtte hij, terwijl hij wegkeek. „Als ik alleen maar begin en ”Heere” zeg, dan word ik zo ontzettend bang. Je kunt je niet voorstellen hoe bang. Het heeft te maken met mijn vader, een keiharde man. Ook al wil ik het niet, het beeld van mijn vader schuift er telkens voor.”

Geloof is een gave van God en een werk van de Heilige Geest. Tegelijk heeft geloven ook een psychologische kant: het gaat door onze psyche heen; ons denken, voelen en willen zijn erin betrokken. Onze persoonlijkheid speelt bijvoorbeeld een rol. Dat zien we al bij de discipelen van de Heere Jezus: Petrus is een andere discipel dan Thomas, Johannes verschilt van Nathanaël. Ze geloven allemaal in Jezus als hun Messias, maar doen dat op een manier waarin hun persoonlijkheid meespeelt.

Ervaringen die we hebben opgedaan in relaties met mensen zijn ook van invloed op de relatie tot God.

Ervaringen die we hebben opgedaan in relaties met mensen zijn ook van invloed op de relatie tot God. Zeker als het gaat om ervaringen in onze vroege jeugd. Die zijn in hoge mate bepalend voor de manier waarop we in het leven staan en naar onszelf en anderen kijken. Menselijkerwijs gesproken kunnen ze het gemakkelijker maken om te geloven, maar ook moeilijker. Als je bijvoorbeeld als jong kind ervaren hebt dat je ouders je opvingen als je dreigde te vallen, helpt dat om erop te vertrouwen dat de Heere ook zo is (Psalm 145:14). Maar als je vader of moeder je sloeg, je keihard de grond in boorde of simpelweg negeerde, botst dat aan alle kanten met een tekst dat God troost zoals een moeder troost (Jesaja 66:13). Of dat Hij zich ontfermt over wie Hem vrezen zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen (Psalm 103:13).

Dat er voor jou genade is, dat God je in Zijn liefde op het oog heeft, dat is in wezen voor niemand voor te stellen die zichzelf voor God heeft leren kennen. Maar als je dagelijks te maken hebt met veroordeling van anderen, of steeds opnieuw merkt dat iemand je niet wil vergeven, of nog nooit hebt ervaren dat iemand je liefdevol aankeek, dan kunnen Gods genade en liefde op een niet te overbruggen afstand komen te staan. Ook zelfveroordeling en jezelf niet kunnen vergeven, creëren die afstand. In de hulpverlening en in het pastoraat is het soms een hele klus om de psychologische en theologische draden in deze kluwens uit elkaar te trekken.

Overigens kan de relatie met de Heere ook totaal anders beleefd worden dan die met mensen. Bijvoorbeeld in lijn met wat David zegt in Psalm 27: mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de Heere zal mij aannemen.

Ten diepste hangt Gods werk nooit af van ons of van ons gevoel. Toe-dan-maar kinderen houdt Hij er niet op na, wel kinderen van vlees en bloed (Hebreeën 2:14), gebutst en gedeukt door het leven. Juist daarom werd Jezus mens zoals wij en is Hij ons in alles (!) gelijk geworden, zegt de Hebreeënbriefschrijver (2:17). Zo is Hij een Hogepriester vol ontferming en trouw, verlost en verzoent Hij, bevrijdt Hij van angst en schuld. Lijdenstijd: tijd om te danken.

De auteur is rector van het Kennisinstituut christelijke ggz (Kicg), onderdeel van Eleos en De Hoop ggz, en bijzonder hoogleraar klinische godsdienstpsychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Deze column verscheen op 15 maart in het RD
www.rd.nl/artikel/918541-column-een-toe-dan-maar-kind-van-god 

Ga naar de website van het Kicg